Onze redacteur Marc Nolden schreef me toen ik het thema voor dit e-zine bekendmaakte: ‘Mooi thema hoor, natuur ín de stad, maar is dat wel de juiste insteek? Ik bedoel, de stad zelf is toch al een ecosysteem. Moeten we het daar niet over hebben?’ Zo geschiedde. De werktitel ‘natuur in de stad’ veranderde in ‘de stad als biotoop’. Het verschil lijkt miniem, maar waar de eerste uitgaat van stad en natuur als twee losse entiteiten, en van een dualiteit tussen rood en groen, staat de tweede voor een denkwijze waarin de stad als een doorlopend landschap wordt gezien. Een biotoop op zich, waar specifieke stadse plant- en diersoorten goed gedijen.
Zulke stadsbiotopen blijken het bovengemiddeld goed te doen. Uit onderzoek komt naar voren dat de warmere temperaturen, de stenigheid en de hogere bebouwing leefmilieus opleveren die alleen in zuidelijke en hooggelegen streken voorkomen. Ook is de biodiversiteit in steden soms hoger dan in het omringende agrarische gebied. Oftewel, honderden planten en dieren voelen zich in de stad meer dan thuis, zoveel is inmiddels wel duidelijk.
De stad is als een ‘berg met stromend water’, zei Thijs de Zeeuw eens in een podcast over rewilding. Volgens de landschapsarchitect en dierentuinontwerper moet het niet langer gaan over het toevoegen van groen en natuur ‘waar het kan’, maar over het geven van ruimte aan de habitats die er al zijn. Het is een verkapt pleidooi voor terughoudendheid. Of zoals De Zeeuws collega Stef van Campen van Burgers’ Zoo zegt in het gesprek dat we voor dit e-zine met hem hadden: ‘Als planten ergens groeien, bijvoorbeeld op muren en in kieren – laat dat dan ook gebeuren.’
Die boodschap knoopten de ontwerpers van Venhoeven CS en DS goed in hun oren toen ze in de Amsterdamse Sluisbuurt aan de slag gingen met het in dit e-zine getoonde plan voor een natuurinclusief appartementencomplex. Crux in hun voorstel: de klimop krijgt in alle kieren en gaten vrij spel. De verwildering die zo optreedt, biedt prima condities voor de groei van voedsel- en nectarrijke plantjes. Het maakt het gebouw tot een ideale leefplek – niet alleen voor de mensen binnen, maar ook voor de vogels en insecten buiten.
Mark Hendriks, hoofdredacteur
Je zou het niet zeggen, maar de meeste bijzondere plantjes groeien gewoon bij jou om de hoek. Kijk tijdens een wandeling door de stad eens naar de stoepranden, tussen de straatstenen en achter regenpijpen. Je ontdekt uiteenlopende flora die voor het ongeoefende oog aandoen als onkruid, maar in werkelijkheid een sleutelrol hebben in de biodiversiteit van de gebouwde omgeving.
De foto’s zijn afkomstig uit de studie Biodivercity van de gemeente Amsterdam.
In 2022 deed landschapsarchitect Thijs de Zeeuw onderzoek naar de mogelijkheden van een zogenoemd ‘palingpark’ in de waterkom achter het Amsterdamse architectuurcentrum Arcam. In samenwerking met de Ambassade van de Noordzee verwerkte hij zijn bevindingen in een maquette.
De ingrepen zijn vooral bedoeld om het leven voor de paling aangenamer te maken. Een deep ecology trog van schanskorven creëert hoogteverschillen en biedt plekken om te schuilen. Op twaalf meter diepte zorgt de trog voor volledige duisternis. Hier koelt het water sneller af waardoor er afwisseling ontstaat in temperaturen en in zout- en zuurstofgehalte. Een bellenscherm voorkomt dat afval de kom in drijft.
Het palingpark is er ook voor mensen. Aan de kant komt een strandje en via een pad vlak onder de waterspiegel kun je met laarzen of op blote voeten een wandelingetje maken. Een glazen vloer maakt het leven onder water zichtbaar. Voor de echte waterratten zette De Zeeuw een snorkelroute uit.
Project studie naar een ‘palingpark’
Locatie Amsterdam
Ontwerper Thijs de Zeeuw
Opdrachtgevers eigen initiatief
Periode van ontwerp 2022
VAN DE NVTL
In de derde aflevering van de NVTL Walk & Talk podcast duiken we in het eeuwenoude ambacht van het heggenvlechten. Wat komt er kijken bij het creëren van een levende heg, die niet alleen functioneel is, maar ook de biodiversiteit bevordert en het landschap verrijkt? Ervaren heggenvlechters Lex Roeleveld, Lucie Cowles en Ilse Zuidinga delen hun expertise, terwijl Edwin Verdurmen tijdens het vlechten in gesprek gaat met landschapsontwerpers en -architecten.
In de rubriek ‘5 vragen aan’ op NVTL.nl en in onze nieuwsbrief zetten we verschillende leden in de spotlights: van leden die al tijden actief zijn tot nieuwe gezichten, studentleden en bureauleden. Wil je ook meedoen? Stuur een e-mail naar info@nvtl.nl.
VAN DE BNSP
De BNSP en de NVTL nodigen je uit voor een inspirerende excursie op 10 april naar Kerckebosch in Zeist. Jakob Grambow en Paul Kersten van bureau Wurck nemen je mee in het verhaal achter het ontwerp en de totstandkoming van de bijzondere integrale aanpak van architectuur, landschap en stedenbouw. Aanmelden kan hier.
VAN BLAUWE KAMER
Het kan weer: inzenden voor het Jaarboek. Ben jij ontwerper of opdrachtgever en wil je dat jouw project in het nieuwe jaarboek komt? Stuur dan je beste plannen, projecten of studies in voor de editie van 2025. Net als altijd kiest een onafhankelijke commissie de meest voorbeeldige projecten uit de stedenbouw en landschapsarchitectuur. Dit jaar bestaat de commissie uit voorzitter Yttje Feddes, stedenbouwkundige Franz Ziegler, landschapsarchitecten Rens Wijnakker en Pierre-Alexandre Marchevet en stedenbouwkundige Riette Bosch van het Rijksvastgoedbedrijf.
Project natuurpark op voormalig vliegveld
Locatie Hefei, China
Ontwerpers Smartland landscape architecture, Earthasia Design Group. i.s.m. Shanghai Urban Construction Design & Research Institute
Opdrachtgever Hefei Binhu Science City Management Committee, Hefei Binhu New District Construction Investment
Oppervlakte 12.500 ha
Periode van ontwerp 2019-2022
Realisatie vanaf 2022
Foto’s Chill Shine
De herbestemming van het vliegveld van Hefei in de Chinese provincie Anhui kreeg een bijzondere uitkomst. Het stadsbestuur wilde geen kantoren, geen woningen, geen bebouwing, maar een groot natuurpark. In 2019 tekende het Amsterdamse bureau Smartland samen met twee bureaus uit Shanghai voor het masterplan. Het deel aan de noordkant van de oude startbaan is bedoeld voor exposities en evenementen, het zuidelijk deel heeft een nadrukkelijk ecologisch karakter. Sterker nog, het hart van dit park is ingericht als stiltegebied waar de natuur vrij spel heeft.
Landschapsontwerper Stef van Campen maakt in Burgers’ Zoo hele biotopen na.
Er gaan steeds meer stemmen op om ook steden te zien als biotopen.
‘Ja, ik snap dat wel. De natuur vindt ook in de stad zijn weg wel. Kijk naar slechtvalken, ratten, duiven – die pakken hun kans zodra die zich voordoet. Een stad biedt ondanks de vele gevaren volop mogelijkheden voor het vinden van voedsel en schuilplekken. Het is zaak om die plekken tot wasdom te laten komen. Dus niet te veel aanharken, maar verwildering meer de ruimte geven.’
Hoe verhoudt deze manier van denken zich tot uw werk bij Burgers’ Zoo?
‘De manier waarop wij hier te werk gaan past bij deze manier van denken. Wij maken geen dierenverblijven meer, maar volledige landschappen en ecosystemen, zoals een tropisch regenwoud, mangrovebossen of een oceaan. Het idee is dat door het nabootsen van zo’n biotoop, inclusief temperatuur en vochtigheidsgehalte, dieren en planten zelf hun weg vinden. Natuurlijk moeten we bepaalde voorzieningen aanbrengen – bijvoorbeeld voor verzorging – maar het idee is dat ook door de omvang van bijvoorbeeld zo’n regenwoud dieren aan de eigen behoeften kunnen voldoen.’
Zijn er lessen te trekken voor hoe we steden inrichten?
'Dat is lastig te zeggen, maar ik heb met het nabouwen van het tropisch regenwoud geleerd dat als planten ergens groeien, bijvoorbeeld op rotsen en muren of in kieren, je dat ook moet laten gebeuren. Daarmee vergroot je het leefgebied voor bijvoorbeeld insecten en vogels, waardoor nestkasten of bijenhotels straks misschien niet meer nodig zijn. Dat betekent wel dat we toleranter moeten worden tegenover dieren die we nu als lastig ervaren. Mieren binnen is misschien niet fijn, maar buiten doen ze ons echt geen kwaad.’
Is het denkbaar dat we in Burgers’ Zoo ooit de biotoop ‘stad’ kunnen bezoeken?
‘Dat is zeker denkbaar. En dan met panters in een Indiase stad, of gewoon met tongvaren tussen de Hollandse stoeptegel.’
Voor de bedenkers van de Urban Reefs is er geen misverstand over mogelijk. In een speciaal geschreven manifest zetten Max Latour en Pierre Oskam de stad neer als een thuis voor alle levensvormen. Met hun uitvinding willen ze in straten en op pleinen de leefomstandigheden voor alle niet-mensen verbeteren. De sculpturen hebben iets weg van grote 3D-geprinte koraalriffen. Het gebruikte materiaal – vaak klei, maar ook schimmels worden overwogen – zuigt zich vol met water, waardoor de Reef een aantrekkelijke groeiplek is voor kleine plantjes. Door de unieke en grillige vorm biedt elk bouwsel weer andere hoekjes en gaten waar tal van planten en dieren zich thuis voelen.
Tijdens de Rotterdamse dakendagen stonden enkele Reefs uitgestald, ook om te onderzoeken hoe zij onder winderige omstandigheden functioneren. Op een school in Nederweert gebruiken leerlingen de sculpturen om te leren over hoe vochtgehalte, zuurgraad, voedselbeschikbaarheid en temperatuur de kwaliteit van een habitat beïnvloeden. Bijzonder zijn de vier regenreefs van keramiek die in Rotterdam zijn gebruikt. Ze vangen regenwater op waardoor ze twee graden koeler zijn dan de omgeving. Daarmee zijn ze een toevluchtsoord voor allerlei organismen.
Project sculpturen om leefomstandigheden voor planten en dieren te verbeteren
Ontwerpers Max Latour, Pierre Oskam
Opdrachtgevers eigen initiatief
Vanaf 2021
Het ontwerp voor de nieuwbouw op een van de kavels in de nieuwe Amsterdamse Sluisbuurt is een biotoop op zich. De landschapsarchitecten en architecten van de bureaus DS en Venhoeven CS benaderden het appartementengebouw – met steun van ontwikkelaar AM – als een stedelijke berg aan een waterloop. De stadia van successie die langs een berghelling te vinden zijn, komen als acht daktuinen terug in het gebouw. Zo refereert het bovenste dak vanwege zonnepanelen en andere technische installaties aan de rotsige en kale bergtoppen. Hier groeit vooral vegetatie die bestand is tegen zwaardere omstandigheden. Een ander dak is als een bloemenweide, met siergrassen en vaste planten die elk seizoen een andere aanblik geven. Lagergelegen tuinen zijn bijvoorbeeld een moeras die via droog grasland ‘opklimt’ naar een heesterstruweel. Voor elke tuin is goed nagedacht over de dikte en samenstelling van de bodemlaag. Op de begane grond komt aan de gracht ook nog een kadetuin.
Een belangrijke ontwerpkeuze is om de gevel op te bouwen uit cassettes, met daartussen 30 centimeter brede en diepe kieren waar klimop vrij spel. De verwildering geeft planten en dieren de mogelijkheid hier te nestelen. Bewoners hoeven hier geen last van te hebben, de ramen en balkons in de cassettes blijven immers vrij van wildgroei.
Het natuurinclusieve karakter van het gebouw is ook terug te zien in de organisatie van de Vereniging van Eigenaren. Daarin is een zetel gereserveerd voor een ‘zoönomische vertegenwoordiger’ om de belangen van de planten en dieren te vertegenwoordigen.
Project ontwerp natuurinclusief gebouw
Locatie Amsterdam
Ontwerpers DS, VenhoevenCS
I.s.m. IVN, Wageningen University, IGG Bouweconomie, Cauberg Huygen
Opdrachtgever AM
Uitvoering BAM, Van der Tol i.s.m. Huygen Installatieadviseurs
Programma woningbouw met op begane grond winkels, werkruimtes, horeca
Periode van ontwerp 2022-2024
Realisatie vanaf 2025
De ruimte voor natuur in de stad – gesymboliseerd door nestkastjes voor stadsvogels – is door politici tot belemmering verklaard om de woningnood op te lossen. Daarom kan het geen kwaad eens uit te zoomen van de waan van de dag en op zoek te gaan naar hoe het er in de vakwereld voorstaat met de omgang met natuur in de stad.
Terug naar de bron
Eerst het boek van de Britse historicus Ben Wilson Stadsjungle – De natuur en de stad van het stenen tijdperk tot de klimaatcrisis (Spectrum, € 42,99). Wilson schuwt de grote greep van de geschiedenis niet: ‘Ik heb gekozen voor een historische en wereldwijde benadering, omdat we alleen een begin van inzicht kunnen krijgen in het overvloedige potentieel van [het] ongelooflijke [stedelijke] ecosysteem als we diep in het verleden kijken, het heden onderzoeken en een blik op de toekomst werpen.’ De auteur toont overtuigend aan dat natuur en stad in de geschiedenis altijd verweven waren. Het was lange tijd helemaal niet gek om een varken of wat kippen te hebben in de stadstuin. En ondanks dat steden ook nu nog een bron van biodiversiteit zijn ‘bezitten steden nog steeds een verwoestende kracht, die verantwoordelijk is voor het leeuwendeel van de uitstoot van kooldioxide, vervuiling, ontginningsafval en het uitsterven van soorten.’ Wilson beschrijft de geschiedenis van stad en natuur niet chronologisch, maar neemt aspecten van de stad en grasduint daarin door de geschiedenis, in hoofdstukken met titels als De stadsrand, Parken en recreatie, Het gebladerte en De oogst. Volgens Wilson heeft onze huidige ‘pessimistische kijk’ veel te maken met het moderne verlangen naar volledige controle over de natuur. De stad moest opgeruimd, hygiënischer gemaakt, en de sterke scheiding tussen gewenste en ongewenste soorten brachten de gifspuit in de straten om al het ‘onkruid’ en ‘ongedierte’ uit te roeien. Wilson wil weer een beweging van vergroening op gang brengen. Natuurlijk omdat we met onze beheerdrift en plundering van de aarde een zooitje hebben gemaakt van de biodiversiteit en het klimaat, maar vooral: ‘Het is een kwestie van maatschappelijke rechtvaardigheid om de voordelen van stedelijke natuur tot de hele stad uit te breiden.’
De stad is een biotoop
Een vriendelijk tegenwicht tegen de ‘pessimistische kijk’ van Wilson schotelt bioloog Menno Schilthuizen ons voor. In zijn boek uit 2018 Darwin in de stad – Evolutie in de urban jungle (Atlas Contact, € 17,50) vertelt hij met vaardige pen over de overlevingsdrift van natuur in de stad. Talloze anekdotes passeren de revue, bijvoorbeeld over de fysieke aanpassing van duiven aan het vele gif waaraan ze in de stad blootstaan. Of over de genetische aanpassing van muggen in de Londense metro aan het leven ondergronds. Anekdotisch, maar ook beschouwend en verhalend laat Schilthuizen bladzijde na bladzijde het beeld kantelen dat de stad een natuurvijandige omgeving is. De stad is een biotoop op zich, een biotoop met een eigen, daarop aangepaste biodiversiteit. Vogels die harder zingen om het stadslawaai te overtreffen, vinken in Groot-Brittannië die van elkaar leren om de aluminium doppen van melkflessen af te wippen, kleurveranderingen van insecten. Het zijn allemaal kleine veranderingen die leiden tot darwinistische aanpassing aan de stad.
En hoewel dit alles onverlet laat dat soorten het moeilijk hebben in de stad en dat mensen veel meer rekening kunnen houden met ‘alles wat groeit en bloeit’, is de les van Schilthuizen dat de
natuur altijd weer manieren vindt om tegen de klippen op zich aan te passen.
Binnenkort verschijnt bij Atlas Contact Menno Schilthuizens vervolg op Darwin in de stad, waarin hij inzoomt op de privétuin: Darwin in de achtertuin.
Het gelijk van de nestkastjes
De oproep om de natuur in de stad te omarmen en ons erover te verwonderen, brengt ons op de vraag wat de ontwerpwereld met deze noodkreten doet. Het antwoord is dat langzamerhand steeds meer van
hen zich afzetten tegen de ‘pessimistische kijk’ van Wilson (én Mona Keijzer) en de handen uit de mouwen steken. Een lichtend voorbeeld is landschapsarchitect Maike van Stiphout (directeur van DS
landschapsarchitecten). Zij mag gerust een pionier van ‘natuurinclusief ontwerpen en bouwen’ worden genoemd. Van Stiphout richt zich al sinds de jaren 90 op ecologisch en duurzaam
landschapsontwerp. Hoewel natuurinclusief bouwen binnen de vakgemeenschap inmiddels aan een stevige opmars bezig is, constateert ze dat er ook nog steeds mensen zijn die natuur in de stad zien
als verrommeling en verwaarlozing. Van Stiphout probeert dit sentiment te keren met haar Tweede gids voor natuurinclusief ontwerp (nextcity,
€ 27,50). De ondertitel is namelijk ‘De esthetiek van verwildering’. Want hoewel haar doel is om ‘de verwildering van de stad te versnellen’, lukt dat toch het best als we daarmee niet hoeven in
te leveren (op comfort, geld, ruimte, veiligheid, aantrekkelijkheid) maar er juist veel voor terugkrijgen. Dat zijn moeilijk zichtbare zaken als biodiversiteit en schone lucht, maar ook zoiets als schoonheid. In haar boekje trekt een parade van bekende en minder bekende voorbeelden voorbij van projecten waar de natuur in de stad ademruimte kreeg. Deze tweede gids is een vervolg op haar Eerste gids voor natuurinclusief ontwerp uit 2020 (hier in te zien): ‘Een compacte, praktische theorie waarin je drie regels volgt om een project meer natuurinclusief te maken’, zo was toen haar boodschap aan ‘stadsmakers’. Nu maar hopen dat deze tweede gids vol bewijsvoering van de noodzaak, de schoonheid en de haalbaarheid van rekening houden met de (wilde) natuur in het ontwerp, op de juiste bureaus belandt.
De inspiratie voorbij
Als we dan overtuigd zijn van de noodzaak om natuur de ruimte te geven in de stad, en geïnspireerd zijn door alle mogelijkheden die dat biedt voor het ontwerp, zijn we klaar voor het boek van Jacques Vink, Piet Vollaard en Niels de Zwart: Stadsnatuur bouwen – naar een natuurinclusieve architectuur (nai010 uitgevers, € 39,95). De auteurs richten zich op het gebouw en zijn omgeving in de stad – en als uitbreiding ook op stenen objecten als muren en kades – en daarbuiten. Daar is immers ook het thema ruimte voor biodiversiteit en natuur in het algemeen, actueel als nooit tevoren. De auteurs constateren dat hoewel natuurinclusief bouwen nog maar in de pioniersfase zit, er al steeds meer ruimte wordt gevonden voor planten en bomen in en om gebouwen. De fauna komt er daarentegen nog maar bekaaid vanaf. En dat geldt ook voor gebouwen die op álle criteria – flora, fauna en aansluiting op de ecologie van de omgeving – op goedkeuring van de schrijvers kunnen rekenen. Daar komt nog bij dat we door een gebrek aan monitoring geen idee hebben of al die jubelend ontvangen voorbeelden er over tien, twintig jaar nog wel even groen en biodivers bijstaan. Na de – in dit soort boeken al snel wat obligate – inleiding over de historie en de noodzaak van natuurinclusief bouwen, wordt het boek steeds praktischer en ook leuker. Eerst met geslaagde voorbeelden waarvan de natuurinclusiviteit in deelkenmerken wordt geanalyseerd. Daartussen hoofdstukken over soorten planten en dieren en concrete maatregelen. Tegen de tijd dat je dan bij het hoofdstuk Gebouw en Vogels bent aangeland, is allang duidelijk dat nestkastjes niets te maken hebben met knellende regelgeving of, erger nog, woke. Ze behoren gewoon tot het laaghangend fruit van het bouwen met natuur voor een levendige, klimaatrobuuste en biodiverse stad.
Dit was het laatste lijstje met boekentips van Maarten Ettema. Hij verzorgde deze rubriek in het Blauwe Kamer e-zine sinds 2017.
Column door Jelle Reumer
Het gazon. Wat is dat voor een vreemde biotoop? Een strakgemaaide vlakte met duizenden tot miljoenen exemplaren van liefst maar één plantensoort. Een lid van de familie der grassen, de Graminae, of Poaceae zoals ze tegenwoordig heten. Het ideale gazon is verder onkruidloos. De ware gazonliefhebber gruwt van weegbree, paardenbloemen en – het allerergste! – mos in het gazon. Een paar madeliefjes kunnen nog wel, maar dat moeten er ook niet te veel worden. Want net als bij weegbree en paardenbloemen, geldt dat waar een madelief-rozetje groeit, geen gras kan tieren. Het gazon is een Engelse uitvinding. Het gazon is de groene droom van de oude Engelse adel, die rond zijn landhuizen en kastelen een lawn aanlegden. Dat deden deze edelen om hun rijkdom te etaleren, want waar een gazon ligt kun je geen nuttige gewassen telen, maar dat hoefde dus ook niet. De kostbare grond kon aan het economisch volkomen nutteloze gazon worden gewijd.
Vanuit Engeland is het gazon over de rest van de wereld verspreid geraakt. Eerst in Britse koloniën als India, en ook de Verenigde Staten, waar
elke zichzelf respecterende universiteitscampus uitgestrekte gazons heeft, en vervolgens ook in andere landen, waaronder Nederland. Een secundair gevolg van de Engelse elitaire pronkzucht is dat
op die nutteloze gazons ook nutteloze bezigheden konden worden verricht. Het is daarom geen toeval dat sporten als voetbal, golf, tennis en cricket in Engeland zijn ontstaan en van daaruit in het
kielzog van het grasveld eveneens over de wereld zijn verspreid. Wimbledon is niet voor niets een grasbaan.
Voor de biodiversiteit heeft het gazon evenveel waarde als een geasfalteerd parkeerterrein. Een geheel betegelde tuin is soms zelfs nog waardevoller, want tussen de tegels kan van alles groeien, van liggend vetmuur tot klaverzuring, straatgras en diverse mossen. In een gazon lukt dat niet. Alleen planten met hun groeipunt onder de messen van de grasmaaier kunnen er overleven, zoals de genoemde weegbree, paardenbloemen en madeliefjes, mits ze niet met een oud aardappelschilmesje worden uitgestoken. Planten die hun groeipunt boven het maaiveld uitsteken zijn ten dode opgeschreven. Dat maaiveld is daarmee ook een metafoor geworden voor de Hollandse neiging om niet alleen planten maar ook mensen die hun hoofd erboven uitsteken rigoureus af te maaien. Het gazon heeft ons dus wel een typisch Nederlands gezegde opgeleverd: nooit je kop boven het maaiveld uitsteken, want dat loopt verkeerd af.
Nog geen abonnee, maar wel benieuwd naar de volgende editie?
Kijk hier voor onze abonnementen en aanbiedingen.
Mocht u als Blauwe Kamerabonnee het e-zine niet in uw e-mail ontvangen
dan beschikken wij mogelijk niet over uw juiste e-mailadres.
U kunt uw e-mailadres hier
doorgeven.